Renata Beck
2 februari 2020

O País de Deus

Sinds ik als stewardess de wereld ontdek is Brazilië één van mijn favoriete landen; het vriendelijk toegankelijke volk, de opzwepende samba en zwoele bossanova, het heerlijke eten en de melodieuze taal. Brazilië is voetbal, carnaval, strand.

De Brazilianen noemen hun land dan ook graag ‘o país de Deus’, ofwel ‘het land van God’.

Dat Brazilië ook corruptie, armoede en gewelddadige overvallen betekent vergeten ze dan even voor het gemak. Reizen in Zuid Amerika is nu eenmaal anders dan in Noord Amerika, en oplettendheid is noodzaak.

Tijdens een wat langere stop in São Paulo besluiten mijn collega en ik om de stad uit te gaan.

Dus na aankomst in het crewhotel verwisselen we ons uniform voor een iets frivoler outfit, pakken wat beach-proof kleding in en vliegen in twee uur naar Salvador, een voor ons nog onbekende stad.

Op het vliegveld is het lastig om een taxi te vinden om ons naar het hotel te brengen. Het is al laat, donker en bovendien extra druk rondom Pasen.

Na lang wachten besluiten we enigszins weifelend toch maar in te stappen bij een ietwat louche ogende taxichauffeur. Wij kennen de stad niet, maar de chauffeur lijkt zeker van zijn zaak en rijdt vastberaden de donkere straten door.

Ons hotel kan hij echter niet vinden.

Na ruim een uur rondrijden en meermaals aan voorbijgangers vragen komen wij tot de voorzichtige conclusie dat het door ons uitgekozen hotel onvindbaar is. Volgens de chauffeur bestaat het gewoon niet. De goede man weet voor ons een veel beter hotel, zegt hij, met de veelbelovende naam ‘Paraíso’. Een paradijs, dat lijkt ons wel wat.

Nu laat je je als ervaren reiziger natuurlijk niet zomaar naar een onbekend hotel brengen, maar het was laat, veel hotels zagen er al gesloten uit en we waren het zat.

Na nog wat vage steegjes en pleintjes lijkt TomTom te roepen dat de bestemming bereikt is. De chauffeur stapt zonder iets te zeggen uit en begint onze bagage uit te laden.

We zien een donker plein, een verlaten ogend hotel en niemand op straat. Alleen een groep sinister uitziende mannen naast een stapel lege bier- en whiskyflessen, met wie de chauffeur onmiddellijk in gesprek raakt. Hij wijst naar ons, ze kijken nieuwsgierig.

Terwijl we nog wat ongemakkelijk in die taxi zitten slaat mijn fantasie op hol. We zullen gemolesteerd en beroofd worden, op de voorpagina van de Telegraaf belanden ‘Twee Nederlandse stewardessen vermist in Brazilië’.

We stappen uit, en terwijl de taxi verdwijnt in het donker blijven de mannen op het plein naar ons loeren (‘grijp jij die blonde, dan pak ik die donkere’).

Een beetje onhandig gehaast sjouwen we onze rugzakken naar de ingang van hotel ‘Paraíso’, dat er weinig paradijselijk uit ziet.

In deze benarde situatie zijn wij echter blij dat het open is, en we kunnen inchecken. Zonder mopperen nemen we genoegen met een kamer zonder gordijnen, keihard loeiende airco en tl-verlichting. De ergerlijk om ons hoofd zoemende muggen verontrusten ons minder dan de slecht sluitende deur zonder fatsoenlijk slot. Maar inmiddels zijn we moe genoeg om zonder verder te denken onze rugzak tegen die deur te zetten, in het smoezelige bed te gaan liggen en reikhalzend uit te kijken naar het uitchecken de volgende ochtend.

We voelen heimwee naar het veilige, comfortabele crewhotel in São Paulo en vragen ons af waarom we zo persé iets avontuurlijks wilden doen.

Het wordt een onrustige nacht, waarin ik droom over de ‘Even Apeldoorn bellen’ reclame met het kamermeisje dat per ongeluk de sporen op een plaats delict uitwist, voordat de politie ter plaatse is. Ook droom ik over Hiltons met schone witte lakens en Sheratons met luxe badkamers, flatscreens en minibars.

De volgende dag word ik enigszins verkreukeld wakker van de zon die vol de kamer in schijnt, het geluid van vrolijke vogels en de geur van vers brood en koffie. Nieuwsgierig naar het uitzicht waggel ik slaapdronken naar het raam, dat piepend open gaat. Ik steek mijn slaperige hoofd naar buiten en zie de berg lege flessen van gisteravond liggen,  met daarnaast bij wat plastic tafels en gekleurde klapstoeltjes één van de mannen die gisteravond nog zo duister leken. Nu is hij keurig geschoren, fris gewassen en druk bezig zijn terras te vegen. Hij ziet mij ook, steekt amicaal zijn hand op en roept breed grijnzend ‘bom dia, gostosa! Você quer tomar café da manhã?’.

Ik lach en zwaai terug, roep ‘sim, por favor!’ en op dat moment ben ik overtuigd; dit is ‘o país de Deus’.